Klik je kind iedere rit veilig vast: tips voor de gordels

Het hoofd en de nek van je kind zijn extra beschermd in een kinderzitje, dankzij de hoofdsteun en/of de aangepaste gordelriempjes.

Kleine kinderen hebben een relatief groot hoofd en nog zwakke (nek)spieren die de klap nooit kunnen opvangen bij een botsing. Je moet ze in een zitje tegen de rijrichting vervoeren. Daarin wordt de klap van een botsing met de hele rug opgevangen.

De gordelriempjes van baby/peuter en kleuterstoelen zijn smaller. En ze lopen op meer plaatsen over het lichaam (3 of 5-punts harnas) om de impact bij een botsing te verdelen, je kind niet te verwonden en je kindje veilig in het zitje te houden. 

De gewone autogordel is niet gemaakt voor kleine kinderen. Hij kan gevaarlijke snijwonden in de hals veroorzaken of de vitale organen verwonden. De gordelgeleiders in een autostoel voor grotere kinderen, zorgen ervoor dat de gordel overal op de juiste hoogte zit.

Ze klappen open met meer dan 200 km/u en zijn alleen veilig in combinatie met gordels. Vooraan moet je ze uitzetten als je baby/peuter in een zitje tegen de rijrichting zit.

• Pas de hoogte van de gordels van het kinderzitje aan.
• De gordels moeten bovenaan op schouderhoogte vertrekken.
• Als ze té laag staan, dan zakken gordels makkelijk af op de armen. 
• Als ze té hoog staan, dan kan een kind zijn armen makkelijk vanonder de riempjes loswringen.

• Bij een babystoeltje met 3 riempjes leg je de 2 bovenste plat op de schouders en je klikt ze vervolgens samen met het derde vast tussen de benen.
• Een baby/peuterstoel heeft meestal een 'gordelharnas' met 5 riempjes. Je legt de 2 bovenste gordelriempjes op de schouders. De 2 zijdelingse riempjes leg je plat op de heupen. Je klikt ze samen vast met het vijfde riempje dat tussen de benen loopt.
• Leg de gordels niet op de armen, benen of horizontaal op de buik van je kind. Want dan zit je kind niet veilig vast.

• Controleer of de gordelriempjes nergens gedraaid zitten.
• Pas daarna klik je ze samen vast.
• Als de gordels overal plat lopen, werken ze optimaal en is de kans op verwondingen klein.

• Klik de gordels vast en span ze daarna strak aan. Dat moet je iedere rit opnieuw doen en controleren.
• Bij babyzitjes en peuterstoelen gebruik je daarvoor het gordellint dat vooraan uit de stoel komt.
• Er mag maar 1 cm speling zitten tussen de gordels en het lichaam ter hoogte van de schouder (= 1 vingerdikte).
• Vermijd een dikke jas of dikke kledij onder de gordels.

• Schakel over naar een grotere autostoel als je kind met het hoofd boven de rand van de het kinderzitje is gegroeid.
• Je moet vroeger overschakelen als het kind al eerder de maximum toegelaten lengte/het gewicht heeft bereikt. 
• Info over lengte / gewichtslimieten staat op het oranje label op het kinderzitje.

• Zet de hoofdsteun van de kinderstoel (samen met de rugleuning) op de juiste hoogte. De hoofdsteun moet rond het hoofd zitten, voor een goede bescherming bij een zijdelingse botsing.
• Het hoofd mag niet boven de rand komen, anders is het niet genoeg beschermd. Zet de hoofdsteun hoger of schakel over naar een grotere stoel als je kind boven de rand gegroeid is. 
• Kinderstoelen mét een rugleuning en hoofdsteun zijn altijd veiliger dan een verhoogkussen zonder.
• In de recentste kinderstoelen kan je kinderen tot 1,50 m veilig vervoeren.

• Als de rugleuning met hoofdsteun op de juiste hoogte staat voor je kind, dan komt de gordelgeleider op schouderhoogte uit.
• Dat is belangrijk, want de gordel moet op schouderhoogte vertrekken om je kind goed te beschermen en niet te snijden in de hals.
• Laat de autogordel op de juiste manier (zie handleiding van je stoel) door de geleiders lopen.
• Onderaan moet de gordel onder de armsteuntjes lopen.

• Leg de gordel bovenaan op de schouder en onderaan op de heupen van je kind.
• Dat zijn de sterkste botten in het bovenlichaam. Die kunnen de schok bij een botsing het beste opvangen.
• Leg de gordelriemen niet op de benen (te laag) of niet horizontaal over de buik van je kind (te hoog). Dat is gevaarlijk voor verwondingen aan organen in de buik.

• Leg de gordel overal plat op het lichaam van je kind.
• Controleer of de autogordel nergens gedraaid zit voor je hem vastklikt.
• Zo zal de gordel geen extra verwondingen opleveren bij een botsing.

• Vermijd een dikke jas of dikke kledij onder de autogordel.
• Er mag maximaal 1 cm speling zitten tussen de gordel en het lichaam ter hoogte van de schouder (vingerdikte)
• Controleer dat ook nog bij kinderen die zich al zelf kunnen vastklikken.
• Trek het bovenste deel van de autogordel nog eens extra aan, nadat je de gordel hebt vastgeklikt.